Julius Röntgen
Julius Röntgen (1855-1932) was de zoon van de Duits-Nederlandse Engelbert Röntgen, sinds 1850 eerste violist in het Gewandhausorkest te Leipzig (vanaf 1869 was hij tweede concertmeester en vanaf 1873 eerste concertmeester). Julius’ moeder, de pianiste Pauline Klengel, was een telg uit de familie Klengel die nauwe betrekkingen onderhield met Felix Mendelssohn. In de ogen van zijn ouders en huisvrienden als Clara Schumann en Joseph Joachim was Julius een wonderkind. Zij verwachtten dat hij ooit de fakkel van Mendelssohn en Schumann zou overnemen. Julius heeft nooit op een conservatorium gestudeerd maar steeds privéles gekregen, van verschillende docenten, in compositie en piano. Op 15-jarige leeftijd maakte hij met eigen composities zijn opwachting bij Franz Liszt. Deze noemde hem ‘der kleine Wundermann’. In 1874 leerde Röntgen Johannes Brahms kennen met wie hij tot diens dood in 1897 bevriend was. De vriendschap met Edvard Grieg, sinds 1883, was meer op gelijke hoogte en ook levenslang. Röntgen was Griegs grootste apostel en heeft twee van zijn zes zoons naar Grieg vernoemd: Edvard Frants (1902) en Frants Edvard (1904). In 1930 publiceerde hij zijn Griegbiografie waarin ook al Griegs brieven aan hem waren opgenomen. Sinds 1878 werkte Röntgen als hoofdleraar piano op de Muziekschool van de Afdeling Amsterdam van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst. Onder de vleugels van diezelfde Maatschappij ging in 1884 het Amsterdamsch Conservatorium van start. Röntgen was een van de oprichters. Van 1913 tot 1924 was hij directeur van het instituut. Ondertussen leidde hij de pianoklas. Röntgen stond open voor alle muziek, ook de eigentijdse, behalve de atonaliteit. Onder de eerste dirigent van het Concertgebouworkest, Willem Kes (1888-1895), was Röntgen regelmatig in het Concertgebouw te beluisteren als pianosolist en werden ook composities van hem uitgevoerd. Zelf leidde hij sinds 1886 als dirigent het koor van Toonkunst. In april 1891 was hij de eerste die Bachs Mattheuspassion in het Concertgebouw uitvoerde. In december dat jaar klonk onder zijn leiding ook de Hohe Messe. Dat stuk was nog niet eerder in Nederland uitgevoerd. Met het aantreden van Willem Mengelberg als dirigent van het Concertgebouworkest in 1895 kwam er een eind aan Röntgens vanzelfsprekende band met het orkest en zijn optredens in de Grote zaal. In 1898 heeft Mengelberg het koor van Toonkunst van Röntgen afgepakt. Alleen in 1903, 1911 en 1921 heeft Röntgen het orkest nog in eigen werk gedirigeerd.
In de Kleine zaal was Röntgen nog vaak te beluisteren als pianobegeleider, sinds 1903 op kamermuziekconcerten met vrienden als Pablo Casals (cello) en Carl Flesch (viool). Soms in triocombinatie! Deze samenwerkingen kwamen vóór 1910 ten einde. Tweemaal was hij nog onder Mengelberg solist in pianoconcerten van Beethoven (IV) en Brahms (II). In 1924 ging Röntgen met pensioen en verruilde hij Amsterdam voor Bilthoven. Daar werd in 1924-1925, naar een stoutmoedig ontwerp van zijn zoon Frants, Gaudeamus gebouwd. Röntgen heeft in dit huis gewoond tot zijn overlijden in 1932. Zijn weduwe woonde er tot haar dood in 1940. Röntgens jaren in Gaudeamus waren rijk. Hij heeft er naar hartelust gecomponeerd, veel cursussen gegeven en eindeloos gemusiceerd, in de ronde muziekkamer, vooral met zijn zoons en hun vrienden. Vijf zoons waren professioneel musicus en van topniveau: twee violisten, twee cellisten en een pianist. Met pappa op altviool was de kwartet- en kwintetbezetting volledig. Röntgen heeft in zijn Bilthovense jaren ettelijke sonates voor piano en strijkers (viool en cello), pianotrio’s, -kwartetten en -kwintetten en strijkkwartetten gecomponeerd. Ook ontstonden er niet minder dan twintig symfonieën en verschillende cantates. Röntgen was op middelbare leeftijd wereldberoemd, vooral als begeleider van de bas Johannes Messchaert. Ook was hij de solist in de Nederlandse première van Brahms’ Tweede pianoconcert (1884). Thans dankt Röntgen zijn bekendheid vooral aan zijn enorme oeuvre dat in toenemende mate op waarde wordt geschat en uitgevoerd. Met het aanbrengen van de naam Röntgen op het balkon van de Grote zaal van het Amsterdamse Concertgebouw heeft de directie van het Concertgebouw in 1947 behalve Julius ook alle andere Röntgen-musici willen eren.
Jurjen Vis.